Hoe hangt het samen?
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dat is het doel. Wij werken hieraan door ons te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Dit doen we met behulp van 7 ambities: voor energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Onze visie is onlosmakelijk verbonden met het werken aan een duurzaam en veilig bodem- en watersysteem. Regionaal waterbeheer speelt hierbij een belangrijke rol. Regionaal waterbeheer is het beheer van het grond- en oppervlaktewatersysteem door de waterschappen. Als provincie geven we hiervoor kaders aan in onze Omgevingsvisie en de themaprogramma’s. Deze kaders zorgen ervoor dat de natuurlijke processen en de grote veranderingen in het ruimtegebruik goed op elkaar worden afgestemd. Hierbij gaan meerdere doelen hand in hand. Zo zijn de doelen van de Kaderrichtlijn Water en een duurzame drinkwatervoorziening goed te combineren met de verandering in de landbouw, de stikstofopgave, biodiversiteitsopgave, meer bos (minder CO2) en de energietransitie. Bij hoogwaterveiligheid hebben we met de waterschappen en het Rijk afgesproken dat de provincie verantwoordelijk is voor de inhoudelijke goedkeuring van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit van een waterveiligheidsmaatregel. Wanneer we de maatregelen voor het regionale watersysteem goed afstemmen op de kenmerken van een gebied, bouwen we aan een landschap met ruimtelijke kwaliteit. Juist een samenhangende aanpak is heel belangrijk om te zorgen voor omgevingskwaliteit: een landschap met hoge gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde, of anders gezegd: een landschap waarin mensen kunnen wonen, werken en recreëren, waar mensen van genieten en dat ook voor generaties na ons blijft bestaan. Opgaven voor regionaal waterbeheer en landschap, landbouw, transport, recreatie en nog veel meer. De samenleving is voortdurend in ontwikkeling: de bevolking groeit, moet worden gehuisvest en gevoed, heeft energie nodig, wil werken, verplaatsen en ontspannen. Al deze activiteiten hebben effect op landschap, bodem, grondwater en oppervlaktewater. Het water en de bijbehorende ruimte zijn hierdoor vaker te vies, te warm, te nat /of te droog. Daarnaast verandert het klimaat. Het weer wordt extremer, wat leidt tot meer problemen met waterkwaliteit, wateroverlast, droogte en hitte. Klimaatverandering vergroot de genoemde effecten op landschap, bodem en watersysteem. Daarom is het van groot belang de klimaatverandering, de maatschappelijke opgaven en wat het bodem- en watersysteem aankan (draagkracht) goed op elkaar af te stemmen. In dit waterprogramma beschrijven we hoe we hier de komende jaren aan werken. Te vies en te warm De afgelopen decennia is de milieubelasting van het oppervlaktewater sterk afgenomen; het water is schoner geworden. Hierdoor voldoen veel wateren aan de normen die zijn afgeleid van de Kaderrichtlijn Water. Hoewel de milieunormen voor het groeiseizoen worden gehaald of maar licht worden overschreden, komen er wel nutriënten en milieuvreemde stoffen in deze wateren terecht. De normen zijn opgesteld voor situaties met voldoende water. Maar als er tijdens droogte maar weinig water stroomt, dikken stoffenconcentraties in en kunnen ze toch weer voor problemen zorgen. Als de temperatuur dan ook nog stijgt, is er meer kans op blauwalg en botulisme. De huidige inrichting van de waterlopen draagt bij aan dit waterkwaliteitsprobleem. De watergangen zijn vaak groot om het water snel te kunnen afvoeren en diep om ruimte te sparen. Maar in de zomer is er zo weinig water dat deze grote, diepe bak niet wordt gevuld met water. Om dit op te lossen zijn er stuwen gebouwd. Maar daardoor stroomt het water zacht en wordt bij piekmomenten met veel water achter deze stuwen slib vastgehouden. En in dit slib zitten veel nutriënten en andere stoffen die schadelijk kunnen zijn voor de natuur. In het groeiseizoen, wanneer weinig water wegstroomt, komen deze nutriënten weer in het water terecht. Dit noemen we interne eutrofiëring. In water dat zeer langzaam stroomt, heeft dit extra negatief effect. Veel water afvoeren in grote diepe watergangen in de winter zorgt voor lage stroomsnelheden in de zomer. Dit gecombineerd met slibophoping uit de winter zorgt weer voor extra problemen met de waterkwaliteit in de zomer. Kortom, de huidige inrichting versterkt de waterkwaliteitsproblemen. Te nat Wateroverlast is vooral vervelend bij functies waarbij water op maaiveld negatieve gevolgen heeft. Het gaat om woon- en werkgebieden, kapitaalintensieve gewassen en akkerbouwgewassen. Als een gebied voor een aantal dagen een paar decimeter onder water staat, kan flinke schade ontstaan. Bij piekbuien in stedelijk gebied kan je kelder binnen een half uur onder water staan. Er kan ook sprake zijn van grondwateroverlast in natte perioden, vooral in de winter en het voorjaar. In de stad gaat het om vochtoverlast in gebouwen. In landbouwgebied zijn het de agrariërs die graag in februari en maart hun land op willen om mest uit te rijden. Ze ervaren hoge grondwaterstanden dan als probleem door het risico op bodemverdichting bij het uitrijden (de bodem wordt samengedrukt door zware machines). Maar juist februari-maart is de periode dat het grondwatersysteem zich kan herstellen na een langdurige periode van droogte. Water vasthouden wordt hierdoor mede een mestmanagementvraagstuk: hoe zorg je met mestmanagement dat een ondernemer in februari en maart geen mest hoeft uit te rijden op lage natte percelen, zodat in deze periode zo veel mogelijk water kan worden vastgehouden? Te droog Tijdens langdurige droge periodes ontstaat er gebrek aan water. Waterlopen en vennen vallen droog en dat is een ramp voor al het leven dat afhankelijk is van water. Water afvoeren of grondwater onttrekken zorgt ook voor lagere grondwaterstanden. Als de effecten hiervan ook in natuurgebieden merkbaar zijn, noemen we dat verdroging. Zeker natuurgebieden die al verdroogd zijn, zijn dan zeer kwetsbaar. Als zeer droge zomers vaker voorkomen, hebben natuurgebieden meer schade en kunnen ze slechter herstellen. Extreme droge periodes hebben ook effect op lagen klei en veen in de ondergrond die samengedrukt kunnen worden. Dit kan leiden tot zettingsverschillen en schade aan gebouwen. De droge zomers van de afgelopen 3 jaar laten ook zien dat het bodemvocht en de natuurlijke nalevering uit het grondwater bij lange na niet genoeg is voor een goede oogst. Beregening uit grondwater of water uit de grote rivieren is dan de enige mogelijkheid voor de ondernemer om zijn productie op peil te houden of de schade te beperken. Dit zorgt voor meer werkuren en extra kosten voor de ondernemer. Door grondwateronttrekkingen daalt de grondwaterstand extra en wordt het effect van de droogte op het grondwatersysteem groter. Vervagend landschap Omdat we decennialang het bodem- en watersysteem met inrichting en techniek hebben aangepast aan de behoeften van het gebruik, is ons landschap steeds minder leesbaar en gevarieerd geworden. Waar vroeger het verschil tussen hoog-droog en laag-nat duidelijk zichtbaar was in de variatie in natuur en landgebruik, is het nu steeds meer hetzelfde. Beken zijn rechtgetrokken en overstromingsvlakten verdwenen, net als karakteristieke beplantingen. Alles kan overal. Hierdoor gaat de historisch gegroeide identiteit van de Gelderse streken steeds meer verloren. Grondwaterbeheer Het regionale grondwatersysteem levert nu al de ‘ecosysteemdiensten’ voorraadvorming en zuivering. In de winter wordt de grondwatervoorraad aangevuld, zodat in het groeiseizoen natuur, landbouw en beken van water kunnen worden voorzien. In normale zomers gaat dit net, maar de afgelopen droge zomers laten zien dat de vraag naar grondwater te sterk is gegroeid. Ook de ecosysteemdienst zuivering staat onder druk. De hoeveelheid nitraat vermindert, maar daar staat tegenover dat het aantal milieuvreemde stoffen nog steeds toeneemt. Hiermee neemt de zogenaamde vergrijzing van ons schone grondwater nog steeds toe. Dit gebeurt overal waar menselijke activiteit plaatsvindt. Dit probleem overal tegelijk aanpakken is een te grote opgave. Wel kunnen we ons focussen. We willen beginnen met de meest kwetsbare drinkwaterwinningen in Oost-Gelderland. Eerst de 25-jaarszones die bij deze winningen horen en daarna de intrekgebieden. Via stimulerings- en grondbeleid zorgen we dat de ontwikkeling van schone activiteiten in deze zones toeneemt. Economisch gezonde grondgebonden melkveehouderijen met lage milieubelasting passen goed in deze gebieden. Liefst biologisch met permanent kruidenrijk gras. Een goede watervoorziening en gezonde bodems zijn hierbij voorwaarden. Hierdoor groeien gewassen beter, en daardoor nemen ze meer nutriënten op en zorgen dat er minder nitraat uitspoelt. We gaan dus werken aan een goede opbrengst. Hierdoor worden ondernemers, provincie en waterbedrijf partners in grondwaterkwaliteitsbescherming, in plaats van tegenstanders in droogteschade-processen. Door deze ontwikkeling verdwijnen andere, meer milieubelastende gewassen uit het gebied. Dus bijvoorbeeld geen teelten meer die afhankelijk zijn van gewasbeschermingsmiddelen in de 25-jaarszones van de kwetsbare winningen in Oost-Gelderland. Opgaven voor hoogwaterveiligheid Naast de waterbeheeropgaven, vooral in het binnendijks gebied, staan ook de Gelderse rivieren voor grote (veiligheids)opgaven. Om te voldoen aan de normen voor hoogwaterveiligheid moet een groot deel van de dijken versterkt worden en moet er meer ruimte voor de rivieren komen. Daarnaast zijn de rivieren belangrijke natuurgebieden waar we als provincie forse opgaven hebben, ook in Europees verband met Natura 2000. En duurzaam vaarwegbeheer is heel belangrijk om de logistieke functie van de rivieren ook in de toekomst in stand te houden. In het Deltaprogramma, het Hoogwaterbeschermingsprogramma en het programma Integraal Riviermanagement wordt samengewerkt aan deze grote opgaven. Ruimtelijke kwaliteit is integraal onderdeel van iedere dijkversterkings-, rivierverruimings- en gebiedsontwikkelingsopgave. We gaan bij deze grote ingrepen zorgvuldig om met de kernkwaliteiten van dit bijzondere cultuurlandschap. Daarvoor zien we de ingrepen als samenhangend geheel en moeten we goede ruimtelijke ontwerpen maken waarin techniek, landschap en samenleving samenkomen in een gebied-specifieke en betaalbare oplossing. Oplossing: ruimte voor natuurlijke processen Een belangrijk deel van de oplossing van de problemen in het regionale watersysteem is zorgen voor meer ruimte voor natuurlijke processen. Natuurlijke processen kunnen zorgen voor balans van waterhoeveelheden, grondwaterstanden, slib, temperatuur en nutriënten in het bodem- en watersysteem. In de paragraaf Oplossingen in gebieden staat meer informatie over de natuurlijke processen voor vrij-afwaterende gebieden en peilbeheerste gebieden. Nu wordt de oplossing vaak gezocht in losse maatregelen. Zo is er door de droogteproblemen een oproep om water meer vast te houden, maar dit is slechts de oplossing voor één van de problemen. We hebben ook nog te nat, te vies en te warm water. Door natuurlijke processen de ruimte te geven, kunnen we deze 4 aspecten tegelijk aanpakken. Dit kan zowel in de stad als in het landelijk gebied. Vanuit een meer natuurlijke basis ontstaat er een meer gevarieerd landschap met een hogere ruimtelijke kwaliteit. Je gaat meer verschil zien. Akkerbouw meer op de hoge, droge gronden. In de lage, natte delen graslanden, boeren met natuur en meer natuurlijke begroeiing. De natuurlijke loop van de beken wordt hersteld, waardoor ze weer herkenbaar in het landschap worden. Ook voor het grondwaterbeheer is dit van belang, omdat deze beken het water langer vasthouden en grondwater langzamer afvoeren. Als agrariërs in hun sloten en op hun percelen meer water gaan vasthouden, wordt dit nog eens versterkt. De draagkracht van het grondwatersysteem voor onttrekkingen neemt hierdoor toe en is beter bestand tegen droogte. De droogte van de afgelopen jaren gaf spanning tussen de verschillende functies die afhankelijk zijn van grondwater: natuur, landbouw en drinkwater. Als we winterneerslag beter benutten en vasthouden, groeit de grondwatervoorraad en daalt de spanning tussen de functies. In de komende jaren gaan we samen met de regionale partners een onderzoek doen in alle Gelderse deelstroomgebieden. Hiermee krijgen we inzicht in welke maatregelen nodig zijn om de watervoorraad weer seizoensmatig in balans te brengen. Dit geeft inzicht in de draagkracht en veerkracht van de grondwatervoorraad. We streven na dat die in balans is, bij voorkeur zodat er genoeg is voor de groeiende waterbehoefte voor de verschillende functies. In de stad is het ruimtegebruik intensiever en dus de opgave complexer. Het veranderproces kent hier vele aspecten. We kunnen dan vooral zorgen voor genoeg ruimte door functies te combineren. Gelukkig is hier al veel kennis over. We stimuleren de uitbreiding en het gebruik van deze kennis. Hoe zorgen we voor ruimte voor natuurlijke processen? We moeten ons landschap anders in gaan richten en gebruik en ondergrond beter op elkaar afstemmen. Ruimtelijke keuzes in inrichting en landgebruik van de afgelopen tientallen jaren zitten de natuurlijke processen nu in de weg. Beken zijn rechtgetrokken, hoogtes doorgraven, komgronden ontwaterd. Bijna overal is elke teelt mogelijk. In het landschap is niet meer te zien waar welk grondgebruik het beste past. Toch is dit belangrijk. Bodem, ondergrond en het daarvan afgeleide (grond)watersysteem moeten onze (ruimtelijke) keuzes weer meer bepalen. Niet alles kan dan meer overal. We moeten ruimte maken voor natuurlijke processen en keuzes maken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uitgangspunt is dat de functie de mogelijkheden van het bodem- en watersysteem gebruikt, zonder deze op zo’n manier aan te passen dat het systeem wordt aangetast. Om deze omslag kracht bij te zetten, gebruiken we daarvoor onze ruimtelijke, beleidsmatige en financiële instrumenten. Dit kan echter alleen als de grote opgaven gebiedsgericht, in samenhang, worden aangepakt. Samen met de waterschappen brengen we in beeld wat de waterbeheerder kan doen en wat een gebruiker zélf moet oppakken. Waar mogelijk combineren we gebiedsopgaven en/of sluiten we aan bij lopende gebiedsprocessen. We bekijken daarbij droogte en wateroverlast in samenhang met waterkwaliteit, natuur en landschap. Hierdoor wordt klimaatbestendig, natuurinclusief en waterrobuust inrichten een vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke (her)ontwikkelingen. Dit geldt voor beekherstelprojecten, gebiedsontwikkelingen in stedelijk en landelijk gebied en voor de inpassing van bestaande en nieuwe grondwaterwinningen voor de drinkwatervoorziening. In het landelijk gebied kunnen we met de waterschappen de grote waterlopen aanpassen met behulp van kavelruil en gebiedsprocessen. Ondernemers kunnen zelf een grote bijdrage leveren aan de beschikbaarheid van water en robuustheid van de bodem. Dit kan door te werken aan gezondere bodems (bodemleven en organische stof), extra mestopslag of mestscheiding. En ook door meer water vast te houden door aanpassing van de detailontwatering, aanleg van kleine stuwen of peilgestuurde buisdrainage op eigen percelen. Integrale, gebiedsgerichte benadering De opgave voor het waterbeheer is een regionale ruimtelijke plannings- en inrichtingsopgave. Bij de planningsopgave is het van belang het gebruik van het landschap af te stemmen op wat de ondergrond aankan; de juiste functie op de juiste plek. Het is belangrijk dit regionaal te doen. Gelderland bestaat immers uit verschillende regionale watersystemen. Hieronder staan in hoofdlijnen de verschillen tussen vrij-afwaterende gebieden op de Veluwe en in de Achterhoek en peilbeheerste gebieden in het Rivierengebied. Om het watersysteem klimaatrobuust te maken, wordt de herverdeling van functie en landgebruik een belangrijk punt. Het regionale watersysteem vraagt de komende jaren om oplossingen in de ruimtelijke ordening. Het is belangrijk dit integraal en gebiedsgericht aan te pakken. Integraal omdat er naast de wateropgaven ook ambities voor biodiversiteit, woon- en leefomgeving, recreatie, landbouw, cultuurhistorie en klimaatadaptatie zijn. Het bodem- en watersysteem kan hierbij voor samenhang zorgen. Het is belangrijk samenhangende plannen te maken en deze af te stemmen op de cultuurhistorisch gegroeide identiteit van het landschap. De Achterhoek is niet hetzelfde als de Veluwe. En ook het Rivierengebied is weer anders. Het landschap van de Achterhoek wordt gestructureerd door de vele beken. De Veluwe kenmerkt zich door de sprengen en beken langs de randen van de stuwwal. En de grote rivieren, oude rivierlopen en door mensenhanden gegraven weteringen karakteriseren het Rivierengebied. De duurzaamheidsopgave voor het bodem- en watersysteem, de maatschappelijke ambities en de karakteristieken van het landschap combineren en tegelijk aanpakken, is een integrale ontwerpopgave. Dit is niet iets wat we als provincie alleen kunnen. Hier hebben we onze partners, ondernemers en inwoners voor nodig. We kunnen wel de verschillende provinciale opgaven in een gebied in hun samenhang bekijken en daarmee het gesprek met onze gebiedspartners starten. We zoeken in overleg met onze partners gebieden waar we dit in praktijk gaan brengen. Waar mogelijk sluiten we aan bij lopende gebiedsprocessen, zoals die voor de Gelderse Maatregelen Stikstof.
Een voorbeeld van integraal, gebiedsgericht werken: de Gelderse Maatregelen Stikstof
De schade aan de Gelderse natuur, door te veel neerslag van stikstof, is de afgelopen jaren meer en meer duidelijk geworden. Met de Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS) werken we aan natuurherstel en trekken we wonen en werken verder vlot. In het kader van deze provinciale stikstofaanpak loopt er een gebiedsproces op de Veluwe, in de Achterhoek en langs de Rijntakken. Samen met de waterschappen, Vitens, de Gelderse regio’s en onze bouw-, natuur-, landbouw-, industrie- en mobiliteitspartners maken we een gezamenlijke uitvoeringsagenda. Deze richt zich op het nemen van bronmaatregelen en natuurmaatregelen. De GMS-natuurmaatregelen staan in het teken van robuust systeemherstel. Het realiseren van de ambities voor water maakt hier deel van uit. We voorzien met de waterschappen en onze andere partners in elk geval in de volgende maatregelen:
- Veluwe: hydrologische verbetering door systeemherstel van beken en sprengen. 700 hectare herstel van natuur met alluviale bossen (bossen op beek-/rivierafzettingen) en natte schraalgraslanden in Natura 2000 Landgoederen Brummen. Hydrologische herstelmaatregelen aldaar.
- Rijntakken: hydrologische maatregelen voor herstel en uitbreiding van glanshaverhooiland, stroomdalgrasland en leefgebieden voor Kwartelkoning en Porceleinhoen. Herstel van rietmoeras.
- Achterhoek: hydrologische maatregelen voor behoud van Korenburgerveen en het Wooldse Veen en voor herstel en ontwikkeling van circa 110 hectare alluviaal bos in Bekendelle.
- Hydrologische herstel in overgangsgebieden.
Oplossingen in gebieden
Vrij-afwaterende gebieden: Oost-Gelderland, Veluwe, Valleien en rond Stuwwal Nijmegen
De oplossing in de zandgebieden van Gelderland is eigenlijk simpel. Ook lokale en regionale watergangen hebben uiterwaarden nodig. Die zijn dan niet honderden meters breed, maar tientallen meters. Wateroverlast wordt opgelost door directe overstroming. In overstroomde zones wordt slib afgezet. Na de overstroming vallen deze zones weer droog. Door dit proces van nat-droog wordt het proces van denitrificatie ingezet. Dit zorgt voor verwijdering van stikstof. Nitraat wordt onschadelijk stikstofgas. Tijdens droogval mineraliseert er organische stof. Het fosfaat dat daarin was opgesloten, komt vrij. Bij de volgende overstroming wordt een deel hiervan afgevoerd. Door deze nat-droog-wisselingen versnelt ook de afbraak van andere milieuvreemde stoffen. Een sliblaag achter een stuw blijft vooral nat en zuurstofloos. Afbraakprocessen gaan hier veel langzamer. Nat-droog-zones zijn dus natuurlijke zuiveringsinstallaties. Omdat de zones kunnen en mogen overstromen, hoeft de watergang niet groot en diep te zijn. Bij weinig water in de zomer zijn stroomsnelheden veel hoger dan in de huidige grote en diepe watergang. Dit is goed voor de zuurstofhuishouding en daarmee voor de natuur. In de overstromingszone dicht bij de nieuwe kleine watergang kunnen ook bomen groeien, want door de grote overstromingszone is onderhoud veel minder nodig. De maaimachine hoeft niet meer over een maaipad direct naast de watergang te rijden. Deze bomen zorgen voor schaduw. Hierdoor warmt het water niet sterk op. Door kleine hoogteverschillen zijn er veel verschillende omstandigheden met de mogelijkheid voor verschillende soorten natuur.
Omdat de watergang veel kleiner is, blijft het beekpeil vanzelf hoog. Hierdoor kan grondwater moeilijker de beek in stromen. Grondwater wordt daardoor veel langzamer afgevoerd, grondwaterstanden zakken minder snel en lokale grondwatersystemen blijven langer bestaan. Grondwaterafhankelijke natuurgebieden profiteren hiervan. Binnen de bovengenoemde processen worden te droog, te nat, te warm, te vuil, eutrofiëring, verdroging en verstoorde natuur allemaal aangepakt door natuurlijke processen. Hierdoor vervult het beekdal op dezelfde plek verschillende functies (figuur 1). Het enige wat nodig is, is deze processen de ruimte geven. Dat is in ons volle land een zeer grote opgave. Deze aanpak is echter goed te koppelen met de verandering in de landbouw, de stikstofopgave, biodiversiteitsopgave, Natura 2000-opgave, de KRW-opgave, meer bos (minder CO2) en energietransitie. Dit is het meest van toepassing op de Gelderse zandgebieden. Daarbij ontstaat er ook een gunstige situatie voor betrokkenen, omdat ‘te nat’ zich grotendeels beperkt tot een aangewezen zone en ‘te droog’ een minder groot probleem wordt. Peilbeheerste gebieden: Rivierengebied en polders aan randmeren In gebieden waar oppervlaktewater op peil kan worden gehouden door aanvoer van water uit de grote rivieren is het watersysteem veel kunstmatiger. Er is tegennatuurlijk peilbeheer: zomers hoog en winters laag. Hier is het veel moeilijker om bij de karakteristieken van bodem en ondergrond aan te sluiten. De principes zijn echter hetzelfde. Met natuurvriendelijk beheer en veel natuurvriendelijke oevers kan hierdoor veel worden bereikt. Hier maken we op een andere manier ruimte voor natuurlijke processen dan in hellend zandgebied. Het watersysteem in het Rivierengebied is in de loop der eeuwen gegroeid binnen de natuurlijke afwisseling van oeverwallen en kommen en met een duidelijke reliëfgradiënt van oost naar west. Voor de aanvoer van water naar de verschillende functies (onder meer buffergebieden rond natuurgebieden, doorspoelen stedelijk gebied met oog op waterkwaliteit, land- en tuinbouw, buffergebieden om zetting bij primaire waterkeringen te voorkomen) vormt rivierwater in de meeste gevallen de bron. Grondwaterstanden herstellen zich na droogte daarom ook snel. De waterbehoefte van de functies neemt echter toe als gevolg van het veranderend klimaat. Dit blijkt uit onderzoek van het waterschap in het kader van het Deltaprogramma Zoetwater. De toename van de waterbehoefte (van 500 tot 600 Mm3 per jaar in 2050) is onder meer te verklaren door een toegenomen gewasverdamping en een verschuiving binnen de land- en tuinbouw naar meer kapitaalintensieve, hoogwaardige teelten. Dit vraagt om een landbouwtransitie. Hiervoor is ruimte voor zowel natuurinclusief, als hoogtechnologisch. De komgronden bieden kansen om water vast te houden en op te slaan. Weidevogelgerichte grondgebonden melkveehouderijen passen hier goed bij. Daarnaast bieden omschakelen naar zomergewassen die beter tegen droogte kunnen en vernieuwing op het gebied van precisielandbouw met waterbesparende teelttechnieken perspectief voor een robuuste en klimaatbestendige landbouwsector.